De Nederlanders op zee

De zeventiende eeuw is voor de Nederlanden een turbulente tijd. De Tachtigjarige Oorlog woedt in het land en richt zich tegen het machtige Spaanse Rijk onder koning Filips II. In 1648 wordt in Münster het vredesverdrag met Spanje getekend, maar deze vrede is van korte duur: Engeland, de aanvankelijke bondgenoot in de strijd tegen Spanje, keert zich na Vrede van Münster tegen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. In 1652, vier jaar nadat aan de Tachtigjarige Oorlog een einde komt, beginnen de Engels-Nederlandse oorlogen. De vier zeeoorlogen die in totaal worden gevoerd laten zien dat de Lage Landen als wereldmacht niet zomaar overvleugeld kunnen en willen worden.

De welvarende handel in kruiden en specerijen en de vraag naar oorlogsschepen, hebben de scheepsbouw in het waterrijke Nederland naar een hoger plan getild, en met de uitvinding van de houtzaagmolen door Cornelis van Uitgeest aan het eind van de zestiende eeuw – het octrooi hiervoor wordt verleend in 1593 - krijgt de scheepsbouw een enorme impuls. Het hout dat vanuit Duitsland en later vanuit Scandinavië wordt aangevoerd, kan met de nieuwe houtzaagmolens eenvoudig worden verzaagd en grootschalig worden toepast in de groeiende tak van de Nederlandse scheepsbouw. Geschat wordt dat de Nederlanden in haar hoogtijdagen meer dan 2000 schepen heeft varen, waarbij zij elk ander land overtreft.  Engeland telt er niet meer dan 200 en Spanje wellicht nog minder. Op zee viert Nederland hoogtij: zoveel is duidelijk.

 Een van de pijlers van de Nederlandse rijkdom in de zeventiende eeuw is haar type schip. Een klein houten schip, net 25 meter lang, vol met manschappen, water en eten, dat vertrekt met één doel: nieuw land ontdekken en daar handeldrijven. Het is tragisch dat meer de helft van de opvarenden het vaak niet overleeft, maar diegenen die wel in leven blijven doen kennis en ervaring op. Ze worden meesters in navigatie en cartografie, ontdekken andere gebruiken en methodes en leren bovenal hoe een schip in elkaar moet zitten. Om te voorkomen dat opvarenden op zee sterven en om de handel nog efficiënter te maken, wordt het type handelsschip aangepast: langer en smaller, met smallere dekken en bollere buiken. Er wordt met weinig mensen gezeild, maar er wordt veel lading meegenomen. Het brengt de Republiek rijkdom.

De scheepsbouwers van Nederland bouwen echter op het oog en op jarenlange ervaring. Het schip wordt voornamelijk beschouwd als een werkpaard. Niet voor de sier, maar om handelswaar te vervoeren tot het kapotgaat. De praktische insteek van de Nederlanders werkt goed op de korte termijn, maar minder op de lange. Er wordt weinig opgeschreven over bouwwijzen en veel technieken worden tijdens de bouw overgedragen aan volgende bouwmeesters. Het gevolg is dat veel van de Nederlandse kennis in vergetelheid raakt. In de loop van de achttiende eeuw raakt de Republiek dan ook haar voorsprong kwijt aan Engeland, waar wel zeer nauwkeurig wordt bijgehouden hoe schepen gemaakt worden. Zelfs de fraaie boeken van Nicolaes Witsen en Cornelis van Yk uit het einde van de zeventiende eeuw kunnen hier geen verandering meer in brengen. In de loop van de achttiende eeuw is de rijke periode voor de Nederlanden dan ook voor een groot deel voorbij.

De modellen van Kolderstok van Nederlandse schepen uit eind zestiende en zeventiende eeuw zijn onder andere gemaakt naar de geschreven bestekken van Witsen en van van Yk, maar ook naar bestaande replica’s, tekeningen, schilderijen en aanwezige museumfiguren. De Kolderstok modellen geven daarom een goed beeld van een schip uit de zeventiende eeuw dat voer onder de Nederlandse vlag. Wel moet bedacht worden dat de originele schepen uit diezelfde eeuw nooit bewaard zijn gebleven. Details zijn niet meer te achterhalen en bijvoorbeeld gebruikte verven en kleuren zijn interpretaties van afbeeldingen waarvan ook niet met zekerheid gezegd kan worden dat deze juist zijn. Dit neemt niet weg dat een Kolderstok model een stuk erfgoed en een rijke en turbulente geschiedenis representeert.