Voordat men het stuurwiel begon toe te passen werd het roer bij grotere schepen direct bediend met behulp van een zogenaamde ‘kolderstok’. Deze bedieningsstok liep door het koldergat (een sleuf in het dek) en scharnierde vervolgens direct aan de helmstok benedendeks. Door het bewegen van de kolderstok kon de roerganger zo’n 5 à 10 graden roer geven. Een schip werd met behulp van een dergelijk roer nooit volledig bestuurd, maar slechts bijgestuurd. Het echte sturen gebeurde met behulp van de zeilen.
De roerganger had over algemeen geen of slecht zicht naar buiten. Als men al ergens naar kon kijken, dan waren het de zeilen. Gedurende een wacht volgde de roerganger urenlang kleine stuurinstructies van de stuurman aan dek op. Het was geen fijn werk, en we vinden de term daarom nog steeds terug in de moderne taal; “kolder in je kop.”
Etymologisch is de kolderstok minder spectaculair; kolder komt naar alle waarschijnlijkheid van het woord kelder – de plek waar de stok heen ging om de helmstok te bedienen.
Op het model de Duyfken is de standplaats van de roerganger goed terug te zien; het zogenaamde ‘nachthuis’ waar de roerganger verbleef was op deze schepen prominent aanwezig.