De Batavia
De Batavia is een retourschip, ook wel spiegelretourschip genoemd. Ze is bekend vanwege de schipbreuk op haar eerste reis in 1628/1629 en het beroemde verslag hierover: Ongeluckige Voyagie van ’t schip Batavia , geschreven in 1648 door de opperkoopman van het schip, Francisco Pelsaert.
De VOC spiegelretourschepen hadden niet alleen een grote ladingcapaciteit, maar waren ook geschikt om passagiers te vervoeren. Het waren driemasters, waarvan de fokke- en grote mast onder-, mars- en bramzeilen voerden; de bezaansmast was getuigd met een kruiszeil en een langsscheeps Latijns zeil. Aan de boegspriet werd een blinde gevoerd. Kenmerkend voor deze schepen was het galjoen, dat tot 1/5 van de scheepslengte kon zijn. Vanuit het galjoen werden de zeilen van de boegspriet bediend.
Het VOC-spiegelretourschip was door het dagelijks bestuur van de VOC in 1614 verdeeld in drie klassen, waarvan de grootste een lengte had van 150 Rijnlandse voet (ca. 43 meter). In 1626 werd overeenstemming bereikt over een grootste lengte van 160 voet (ca. 46 meter) (vocsite.nl, 2015). Omdat het schip zich bij conflicten moest kunnen verdedigen was het schip bewapend met 24 kanons.
De originele Batavia werd in 1628 gebouwd op de Peperwerf in Amsterdam en was conform de nieuwe klasse 160 voet. Ze verging op haar eerste reis naar het toenmalige Nederlands Indië op de kust van Australië. Resten van de Batavia en van de gruwelen kort na het vergaan zijn te bezichtigen in het Western Australian Museum in Fremantle, Australië.
De Duyfken
In 1605 werd op initiatief van de VOC door Jan Willemsz Verschoor een expeditie opgezet ‘tot het ontdecken van het groot land van Nova-Guinea en andere Oost- en Suyderlanden’. Daartoe werd het kleine jacht ‘Duyfken’ uitgerust. Dit jacht, ook wel een pinas genoemd, had al een langere staat van dienst en was uitermate geschikt gebleken voor verkenningswerk, door haar geringe diepgang en goede wendbaarheid. Onder schipper Willem Jansz en opperkoopman Jan Lodewijksz. Van Rosingeyn vertrok de ‘Duyfken’ vanaf de rede van Bantam en in het daarop volgende jaar, 1606, deed het schip diverse landingen op de kust van het Zuidland om uiteindelijk op ca. 13 graden en 45 minuten zuiderbreedte wegens gebrek aan drinkwater om te keren en terug naar Banda te varen. Het punt van omkeren noemde Jansz. ‘Keerweer’ en het heet nu nog steeds Cape Keerweer. Deze eerste kennismaking met het nieuwe land was vanwege schermutselingen met de inheemse bevolking niet bemoedigend, maar het was wel het eerste Europese contact met een eeuwenoud land en haar oorspronkelijke bewoners. In 1606 werd door de bemanning van het kleine schip Duyfken Australië als Nova Hollandia voor het eerst daadwerkelijk op de kaart gezet.
Speel-jaght
Eind 1622 werd in Amsterdam de eerste jachthaven geopend, zodat de liefhebbers van plezierjachten ‘sekere plaetse om hare jachten bequamelijck te mogen leggen’ tot hun beschikking kregen. De welvaart in de lage landen was inmiddels zodanig groot geworden dat de betere kringen zich jachten konden veroorloven, enkel voor het plezier van het varen.
Deze ‘speel-jaghten’, zoals door Nicolaes Witsen in zijn Architectura Navalis omschreven, waren rond de 42 voet lang en ruim 9 voet wijd - ca. 12 bij 3 meter, en werden steeds vaker gezien op de Amsterdamse wateren. Het toegangsbord boven een latere jachthaven sprak toepasselijk: ‘Hier toonen d ‘Amstelaers, zeebouwers uyt der aert, Dat d ‘een zoowel uyt lust als daert uyt liefde vaert’.
Statenjacht
Het 17e-eeuws Statenjacht was – anders dan de naam jacht doet vermoeden – geen pleziervaartuig. Voortgekomen uit de oorlogsjachten zoals die werden gebruikt tijdens de 80-jarige oorlog had het zich ontwikkeld tot een handig, snel en bovenal comfortabel vervoersmiddel. Het Statenjacht was bij uitstek de manier om zich te verplaatsen, in een tijd dat landwegen slecht waren en er water in overvloed was. Het werd veelvuldig gebruikt door hooggeplaatste en vorstelijke personen, officiële instanties zoals bijvoorbeeld de Amsterdamse, Zuid-Hollandse en Zeeuwse Admiraliteiten, maar ook stadsbesturen en leden van de kamers van de VOC en de WIC.
Het Statenjacht was een robuust gebouwd schip, geschikt om met alle weer en wind op de Zeeuwse en Zuid-Hollandse wateren en op de Zuiderzee te varen. Indien nodig was het schip zelfs zeewaardig genoeg om de Noordzee op te varen. Door de zwaarden kon het Statenjacht goed uit de voeten in ondiep water en kort langs de kust.
Statenjachten waren overdadig versierd met een fraai bewerkte spiegel, diverse ornamenten langszij en op de boeg een grimmige leeuw die kon wedijveren met de grote oorlogsschepen. Het was echter slechts licht bewapend met twee of vier kleine stukken – hoofdzakelijk bedoeld om saluutschoten te kunnen geven.
Het expeditieschip van Willem Barentsz
Eind augustus 1597: twee kleine boten met 12 uitgeputte mannen bereiken de Russische nederzetting Kildin, waar 3 Nederlandse schepen liggen. De mannen waren op 13 juni vertrokken van Nova Zembla waar zij sinds het najaar van 1596 hadden moeten overwinteren omdat hun schip door het pakijs volledig versplinterd was.
In 1596 was onder leiding van Willem Barentsz een expeditie uitgerust om via het noorden een doorgang naar de Oost te vinden. Twee eerdere expedities waren hoopgevend geweest en men was ervan overtuigd dat er een Noordelijke Doorvaart moest bestaan, aangenamer dan langs Kaap de Goede Hoop, en zonder vijandelijke schepen. Met drie kleine schepen was men vol goede moed uitgevaren.
Maar nu gaven snijdende kou, gevaarlijk pakijs en ‘monsterlijke’ ijsberen problemen. Nadat Barentsz twee nieuwe stukken land ontdekt had, Veere eiland (nu Bereneiland), en vervolgens Het nieuwe Land (nu Spitsbergen) lukt het hem niet om voorbij Nova Zembla te komen. Het schip raakt muurvast in het pakijs, en van wrakhout en hout van het schip bouwt de bemanning een nederzetting alwaar ze de winter doorbrengen. Het verhaal van hun tocht en de overwintering in Het Behouden Huys op Nova Zembla wordt opgetekend door scheepstimmerman Gerrit de Veer.
Willem Barentsz heeft de thuiskomst niet meer meegemaakt. Ernstig verzwakt overlijdt hij tijdens de terugtocht, en de Noordelijke Doorvaart heeft hij nooit gevonden. Maar zijn naam leeft nog altijd voort. De Barentszzee ten noorden van Rusland is naar hem vernoemd en hij wordt gezien als een van de bekendste zeevaarders uit de zestiende eeuw. De naam van zijn schip is tot op de dag van vandaag niet bekend.
De Zeven Provinciën
“Een schip dat de Vloot-vooghd voert past wel dat kostelijk is en in aanzien allen overtreft” (Witsen).
Zomer 1665. Een imposante tweedekker is net succesvol van stapel gelopen en ligt nu afgemeerd om verder opgetuigd en ingericht te worden. Twee particuliere scheepsbouwers uit Delfshaven zijn druk bezig het schip – in opdracht gegeven door de Admiraliteit van de Maze te Rotterdam - volledig in te richten voor haar nieuwe taak. De naam van het schip – het derde in rij met deze naam - is al langer bekend, de bevelhebber van dit imposante oorlogsschip is kort voor de tewaterlating benoemd tot opperbevelhebber van ‘s lands vloot. Najaar 1665. Luitenant-admiraal Michiel Adriaenszn de Ruyter is trots op zijn nieuwe vlaggenschip – De Zeven Provinciën. De in 1579 gestichte Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden beleeft roerige tijden en de gespannen situatie met met name Engeland vraagt om een sterk schip en een krachtige leidershand. Aan het schip zal het niet liggen. Met een lengte van 163 voet (ca. 46 meter) tussen de stevens en een wijdte van 43 voet (ca. 12 meter) heeft het een waterverplaatsing van 700 last of ca. 1400 ton. Dit is ruim voldoende om met volle ballast en de volle bewapening van 84 kanonnen inclusief de 420 koppen bemanning het schip zeer stabiel in het water te laten liggen. Alle opgebouwde kennis en ervaring van de Hollandse scheepsbouwmeesters is samengebald in dit schip. Haar imposante verschijning met de zwaar van ornamenten voorziene spiegel zal de komende jaren de tegenstanders van de Republiek regelmatig angst inboezemen. Aan de gezagvoerder zelf zal het niet liggen: hij acht zich tot grote heldendaden in staat met dit schip.
In de periode van 1666 tot 1674 zal Michiel de Ruyter inderdaad diverse overwinningen boeken. Dit door zijn zeer goed inzicht in het voeren van zeeslagen, maar uiteraard ook door de kracht en kwaliteit van zijn schip en haar bemanning. De Zeven Provinciën nam als vlaggenschip deel aan de Vierdaagse en Tweedaagse Zeeslag in 1666, de beroemde tocht naar Chatham in 1667, de slag bij Solebay in 1672 en de zeeslagen bij Schooneveld en Kijkduin in 1673. De robuustheid van De Zeven Provinciën is zodanig dat het telkens snel en zonder al te veel inspanning weer gevechtsklaar gemaakt kan worden. Pas in 1694 – bijna 30 jaar na de tewaterlating – wordt het schip gesloopt en gaat de naam over op een driedekker met 92 stukken geschut.